De liefdevolle blik en VTS

R. Olbinski, Innocense of courteous Intentions (1950)

door Annemijn Gruisen

Vorig jaar rond deze tijd liep ik als Humanistisch Geestelijk Verzorger in opleiding stage in een instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) in het Westland. Gedurende mijn stage heb ik dankbaar gebruik gemaakt van VTS, om met cliënten in gesprek te gaan over kunst. In het voeren van deze gesprekken heb ik ervaren dat VTS kan bijdragen aan geestelijke verzorging omdat ermee een setting wordt gecreëerd waarbinnen, zoals filosoof Iris Murdoch dit benoemt, de liefdevolle blik zich kan ontwikkelen. Ik deel hier graag mijn gedachten en mijn ervaringen.

Maar wat is nu een Humanistisch Geestelijk Verzorger? Ik zou dit beroep in mijn eigen woorden omschrijven als iemand die werkzaam is op het gebied van zingeving. Het is een  professional die ondersteuning biedt in het menselijke proces van telkens weer verbinding maken met onszelf, anderen en de wereld om ons heen. In de context van de GGZ heb ik ervaren dat een Humanistisch Geestelijk Verzorger cliënten in hun menselijkheid aanspreekt. Eenmaal opgenomen in een psychiatrische instelling ligt het gevaar van een eenzijdige nadruk op de identiteit van cliënten, als waren zij hun ziekte, op de loer. Zo zei een GGZ-cliënt eens tegen mij dat ze het zo fijn vond dat ze in gesprek met de Geestelijk Verzorger antwoord kreeg op de persoonlijke vragen die ze stelde. Gedurende haar opname werd zijzelf voortdurend uitgevraagd, maar als zij bijvoorbeeld vroeg naar de leeftijd van de behandelaar werd hier niet op ingegaan. Dit voorbeeld illustreert voor mij de levensbehoefte om als gelijke, als medemens gezien en behandeld te worden. Ik vind dit belangrijk en daarom heb ik me tijdens mijn stage ingezet om oog te blijven houden voor- en ruimte te bieden aan de mens achter de cliënt.

De Engelse filosoof en schrijver Iris Murdoch (1919-1999) is voor mij hierin heel behulpzaam geweest. Centraal in haar gedachtegoed is het idee van de liefdevolle blik. De liefdevolle blik begrijpt zij als een aandachtig en compassievol kijken naar de ander die interessant, mooi en vreemd is. Dit is geen vanzelfsprekendheid, stelt Murdoch. Volgens haar kijken we het grootste deel van onze tijd zonder daadwerkelijk te zien. We treden de wereld doorgaans tegemoet met een functionele, zelfbetrokken blik. Deze blik helpt ons in te schatten of het waargenomene bruikbaar voor ons is, of het aansluit bij onze behoeften en verlangens. De functionele blik is daarmee noodzakelijk voor ons dagelijks functioneren in de wereld, maar ze laat ook veel onbezien. Het is daarom juist van belang aandachtig te kijken vanuit een gerichtheid op de of het andere, bepleit Murdoch. Alleen door de ander te bekijken vanuit een onbevooroordeelde, onzelfzuchtige liefdevolle blik verschijnt deze aan ons voor wat die werkelijk is: niet als verlengstuk van onszelf, maar als een op zichzelf staand iemand, een (mede)mens. Ik begrijp wat Murdoch omschrijft als een bepaalde houding die ons in staat stelt het onbekende, het vreemde, de ander, hetgeen ons in eerste instantie misschien angst inboezemt, met nieuwsgierigheid en oprechte interesse te benaderen. Als we een liefdevolle blik hanteren kan de onbekende ander zich voor ons ontvouwen zonder dat we deze met onze eigen vooringenomenheid geweld aandoen. We kunnen de ander recht doen als eigen, uniek en volledig.

Volgens Murdoch is het zaak ons in de liefdevolle blik te blijven oefenen. Mijn oefenmateriaal voor de liefdevolle- of aandachtige blik vond ik in het voeren van VTS gesprekken. Wekelijks faciliteerde ik in de kliniek VTS gesprekken met cliënten, waarbij ik ervaarde dat de houding die van de VTS facilitator wordt gevraagd als vanzelf aanstuurt op het hanteren van de liefdevolle blik. Dit zit ‘m allereerst in de duur van het VTS gesprek. Zo neem je de tijd om iets, meestal een kunstwerk, goed te bekijken. Het VTS gesprek wordt daarmee een moment van vertraging, om even stil te staan; even echt aandacht te hebben. Aandacht voor het kunstwerk maar ook voor jezelf en elkaar, is mijn ervaring. Als facilitator was het aan mij de deelnemers de tijd en de ruimte te gunnen die zij nodig hadden om hun waarnemingen met elkaar te delen. In de praktijk was dit niet altijd even makkelijk. Ik had te maken met mensen die door hun psychische problematiek wat betreft spanningsboog nogal ver uit elkaar konden liggen. De ene cliënt kon úren doorgaan over een detail in het schilderij, terwijl de ander het na een minuut of twee wel voor gezien hield. Daarmee was het voor mij als facilitator van belang om oog te hebben voor de specificiteit van alle cliënten en aan te sluiten op hun behoeften, in een poging ze allemaal gezien en gehoord te laten voelen, zonder iemand tekort (of te lang) te doen.

Ook de opzet van de vragen van het VTS gesprek raakt voor mij aan de liefdevolle blik. De drie vragen sturen aan op een bepaalde houding van openheid, nieuwsgierigheid en interesse naar het onbekende. De openingsvraag wat gebeurt er in dit kunstwerk? nodigt uit om verder te kijken dan wat concreet zichtbaar is. Het maakt dat je blik meer ziet dan dat wat er materieel te zien is, aangespoord door de vraag ga je als kijker aan de haal met de materie, je projecteert je eigen verhaal erop. Op die manier worden deelnemers uitgedaagd voorbij hun functionele blik te kijken en aandacht te hebben voor wat het werk hen te vertellen heeft. De vervolgvraag ‘Wat zie je waardoor je zegt...?’ spoort naar mijn idee aan tot kijken voorbij het zelfbetrokken standpunt. De vraag zet (impliciete) aannames op losse schroeven. Hij nodigt uit nog eens beter te kijken, waardoor je misschien plots andere dingen ziet, of de dingen anders ziet. De derde en laatste vraag, ‘Wat kunnen we nog meer ontdekken?’ stimuleert om te blijven kijken, ook als je denkt uitgekeken te zijn. Op die manier bevorderen de VTS vragen een houding die ik als liefdevol omschrijf; met aandacht voor het vreemde en openheid voor het onvoorspelbare.

Deze liefdevolle houding wordt mijns inzien ook weerspiegeld in het parafraseren. Als facilitator heb ik de taak de waarnemingen van de deelnemers aan hen terug te geven door deze op adequate wijze samen te vatten. Het is hierbij van groot belang om mijn eigen interpretatie, mijn eigen oordeel uit te stellen. Ik heb ondervonden dat, zodra ik mij bij een observatie van een deelnemer laat afleiden door mijn eigen gedachten, ik niet meer in staat ben goed te luisteren naar wat er daadwerkelijk gezegd wordt. Het is voor mij als facilitator de uitdaging écht bij die ander te blijven met mijn aandacht. Dit is met name het geval als de ervaring van de deelnemer erg verschilt van die van mijzelf. Tijdens mijn stage in de GGZ kwam dit geregeld voor. Cliënten hadden soms een totaal andere perceptie van de werkelijkheid dan ik. Als facilitator probeerde ik tóch te blijven luisteren met de bedoeling om te kunnen horen wat die ander te zeggen had, ook al begreep ik het niet volledig. Ik leerde dat het ‘m ook niet zit in het begrijpen, maar eerder in het verstaan van die ander. Niet “wat hoor ik?”, maar “wat zegt die ander nou eigenlijk”. Het zwaartepunt bij de ander houden, horen wat er onder de woorden gezegd wordt, en proberen dit zo goed mogelijk terug te geven.

Deze drie aspecten van het VTS gesprek, de duur, de vragen en het parafraseren, maken dat ik word aangespoord beter te kijken, te blijven kijken en buiten mijn eigen referentiekader te kijken. Met oprechte aandacht voor het vreemde, het andere en hetgeen zich aandient. Daarmee vormt het VTS gesprek voor mij bij uitstek een oefening in liefdevol en aandachtig waarnemen, van de kunst en van de mensen die ik in het gesprek begeleid.

Adelijn van Huis