Parafraseren en vaktaal
Door Adelijn van Huis
Aan de afgelopen basistraining nam een medisch specialist deel. Parafraseren vond deze persoon echt een lastige klus. Nu klopt dat ook. Parafraseren is misschien wel het aller moeilijkste onderdeel van VTS – je eigen ideeën en oordelen naast je neer leggen en jezelf volledig op de ander richten door met aandacht te luisteren. Om dat wat je hoort vervolgens in eigen woorden terug te geven. Het is een vaardigheid die je alleen kunt verwerven door tijd en oefening. En het is een luisterhouding die voor velen ongebruikelijk is. Vaak zijn we vooral bezig met wachten op een gaatje om te kunnen zeggen wat we zelf willen inbrengen. Luisteren naar wat een ander zegt schiet er dan bij in.
Tijdens de nabespreking maakte hij een opmerking die bij mij bleef hangen. “De observaties in het gesprek zijn zo divers en associatief, ik vind het lastig om alles te bevatten en dan vervolgens ook nog terug te vertellen… als ik met collega’s praat over een patiënt, dan gebruiken we bepaalde taal, en dan weten we precies wat we bedoelen. Anders dan bij het kijken naar kunst. Hier is het gesprek heel wijdlopig en veelvormig.” Een andere cursist vroeg hem hoe het dan ging als hij met een patiënt sprak. Ook dat vond hij minder ingewikkeld. Hij gebruikte andere bewoordingen dan met collega-specialisten, maar ook in gesprek met patiënten gold dat de ‘conceptuele ruimte’ [woorden van AvH] waarbinnen het gesprek gevoerd werd overzichtelijk was, en vele malen kleiner dan in een VTS gesprek.
Variëteit aan inbreng
VTS is ontworpen om zo weinig mogelijk beperking aan de kijker op te leggen, en tegelijkertijd te verleiden om te kijken en te blijven kijken. Wetende dat mensen graag verhalen vertellen, is de eerste vraag vormgegeven om verhaal te ontlokken. Maar inhoudelijk is er geen kader, je mag als kijker zeggen waar je maar mee wilt komen. En dat heeft consequenties voor de gespreksleider, die dus niet weet waar deelnemers aan het gesprek over zullen beginnen. Ik had me nooit gerealiseerd dat die variëteit aan inbreng de gespreksleiding complex, want uitwaaierend en onvoorspelbaar, maakt. Zo boeiend!
Kort daarna vertelde een andere gespreksleider, Josette Jacobs, me over de VTS gesprekken die ze voert met studenten filosofie aan de Universiteit van Wageningen. Ze heeft gemerkt dat het voeren van VTS gesprekken over kunstwerken en filosofische teksten, haar studenten tot spreken brengt. In het verleden bleven ze vaak stil en durfden niets te zeggen. Door de vorm van het VTS gesprek praten de studenten vanuit zichzelf, vanuit hun eigen kennis en ervaring, over wat ze zien en lezen. Wat Josette opvalt is dat de studenten het voorliggende onderwerp vanuit een breder kader benaderen dan alleen het filosofische. Er worden bijvoorbeeld referenties gemaakt naar (hun eigen) religie, een onderwerp dat anders nooit aan de orde zou komen binnen een academisch college, terwijl het voor de studenten een zeer wezenlijk deel van hun leven is. Ze voegt toe dat dit ook geldt voor veel van haar collega bèta-wetenschappers die gelovig zijn en dat deel van zichzelf buiten hun wetenschapsbeoefening houden.
Ongehinderd door enig filosofisch jargon drukken de studenten zich kraakhelder uit. Zozeer zelfs dat Josette hen soms vraagt om elkaar te parafraseren. De meeste studenten hebben eerder ook al filosofie-vakken gedaan, maar de naam van een filosoof kunnen ze vaak niet noemen, dat moeten ze dan opzoeken. Josette kijkt verwonderd terwijl ze dit vertelt, ze vindt het wat gek, maar ze vermoedt een parallel met de esthetische ontwikkeling*. Het feit dat de namen van filosofen (nog) niet blijven hangen doet haar denken aan onderzoek dat onder bezoekers gedaan werd in het Museum of Modern Art in New York. Na een rondleiding bleek dat het merendeel van hen namen, feiten en jaartallen niet op samenhangende wijze had onthouden. Op basis van deze bevindingen begonnen Housen en Yenawine na te denken over een andere manier om bezoekers te benaderen, zodat zij kennis en vaardigheden op zouden doen die wel beklijfden. Ze vonden een oplossing in het bevorderen van actief kijken. Ook al hebben de studenten de namen niet paraat, dat staat niet in de weg dat zij wel filosofisch kunnen redeneren en denken, zich baserend op de kennis en ervaring die ze hebben. Net zoals iedereen kan kijken naar kunst, als je daartoe wordt uitgenodigd.
Trapvaktaal
De opmerkingen van de medisch specialist en Josette deden me denken aan onze traprenovatie. We wonen in een oud pand met een monumentaal trappenhuis dat we aan het renoveren zijn. De leuningen zijn geschaafd en de balustrades met houtsnijwerk versierd. Mijn partner Erik heeft een bepaald onderdeel helemaal opnieuw gemaakt, een baluster. Het is een constructief en esthetisch element van een balustrade en staat aan het begin en eind ervan, in de hoeken, om het geheel stevigheid te geven. Ik had er nog nooit van gehoord maar voor trapexperts is het een woord met een specifieke betekenis; vaktaal waarmee je je nauwkeurig kunt uitdrukken. Je kunt de trap duiden en elkaar als vakmensen beter begrijpen. Net zoals de specialist over jargon beschikt om met vakgenoten te spreken over ziekteverschijnselen.
Welke inborst is aan het woord?
Josette Jacobs stuurde me naar aanleiding van bovenstaande tekst, een gedicht van Rainer Maria Rilke dat is opgenomen in het werk ‘Waarheid en Methode’ van Hans-Georg Gadamer, een wetenschapsfilosoof die nadenkt over de manier waarop kennis tot stand komt.
Andermans bal vangen of je eigen bal vangen. Dat is nog wel een verschil. In dit gedicht is de inzet groots. De bal die je toegeworpen krijgt van ‘een eeuwige medespeelster’, dat lijkt toch op ‘het lot’, of een andere grote buitenmenselijke kracht. Waarheid en methode gaat over de constructie van wetenschappelijke kennis, over inzicht krijgen in het ongekende. De voorbeelden die ik hierboven beschreef zijn bescheidener van aard, maar toch. Wat kan en wil een mens horen, begrijpen, bevatten? Ben je vooral bezig met je ‘eigen worpen’, dat wat binnen je bereik ligt in taal en beleving? Of lukt het je om te treden buiten dat wat je kent en je open te stellen voor iets groters dat je misschien niet onder controle hebt?
Complexiteit
Tijdens een VTS gesprek heb ik de intentie mensen aan te spreken in hun volle breedte. Alles wat ze bezighoudt zouden ze mogen zeggen. Het kan zijn dat de professional die in hen huist aan het woord komt, of de ouder, de grootvader, de dochter, het gemeenteraadslid, het buitenmens, de taal-liefhebber, troostzoeker, vragensteller, tuinier, wij hebben ontelbare inborsten. Door de opmerking van de medisch specialist realiseer ik me dat deze veelheid ook complex is, onverwacht en onvoorspelbaar. En dat zit in de taal, de woorden die mensen gebruiken, en meer nog in de gedachten die zij uitdrukken met hun woorden. Het vraagt van mij als gespreksleider om mijzelf op te rekken, en in ontspanning de bal proberen te vangen die mij ‘in mijn midden’ wordt toegeworpen.
Wil je reageren? Mail naar adelijn@vtsnederland.org
*) Grondlegger van VTS en cognitief psycholoog Abigail Housen ontwikkelde de theorie van esthetische ontwikkeling. Daarmee verklaart zij hoe het kijken en denken naar kunst kwalitatief verandert naarmate mensen meer ervaring opdoen. Ze onderscheidt daarin verschillende fasen. In alle fasen geven kijkers betekenis aan kunstwerken door gebruik te maken van wat zij aan ervaring en kennis in huis hebben. Pas in wat Housen de ‘classificerende’ fase noemt, krijgen mensen op natuurlijke wijze interesse in kunsthistorische gegevens, namen, stromingen en gaan zij die ook makkelijk onthouden.